Samenvattende powerpoint : Jeugdcriminaliteit.ppt
Wat verstaan we onder jeugdcriminaliteit?
Jeugdcriminaliteit of jeugddelinquentie betreft het overtreden van normen en regels die zijn vastgelegd in de strafwet of daaraan gelieerde verordeningen en regelgeving zoals plaatselijke politieverordeningen. Voor de afbakening van het begrip criminaliteit geld als criterium dat in principe strafvervolging mogelijk is. Kinderen jonger dan 12 jaar kunnen niet strafrechterlijk vervolgd worden als ze een strafbaar feit hebben gepleegd.
Probleemgedrag in de zin van status offences valt daar niet onder. Het gaat om gedragingen die betrekkelijk objectief zijn vast te stellen en waarbij de (straf-)wet fungeert als referentiekader. Dat betekent overigens niet dat alle schendingen van bepaalde normen altijd, overal en door iedereen als even ernstig worden opgevat.
Antisociaal gedrag is een term die de laatste tijd ook veel gebruikt word. Het verschil met criminaliteit is dat het meer onacceptabele of storende gedragingen omvat. Aan de hand van het classificatiesysteem DSM( Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, APA,1994) is het mogelijk psychiatrische stoornissen, zoals gedragsstoornissen, oppositioneel opstandige stoornissen, adhd en middelengebruik als stoornissen te definiëren en onder de noemer antisociaal gedrag te brengen.
Omvang en ontwikkeling jeugdcriminaliteit
De omvang, aard en ontwikkeling van de jeugdcriminaliteit kan worden beschreven aan de hand van twee soorten informatiebronnen:
1. cijfers over door de politie gehoorde minderjarige verdachten.
2. gegevens uit zelfrapportage onderzoek.
Zelfrapportage houdt in dat jongeren gevraagd worden of en hoe vaak zij in een bepaalde periode strafbare feiten hebben begaan.( de gegevens in dit artikel zijn afkomstig uit het zelfrapportage onderzoek van het wetenschappelijk onderzoek- en documentatiecentrum van het ministerie van Justitie( dat om de 2 jaar word gehouden onder een representatieve steekproef van circa1000 jongeren in de leeftijd van 12t/m17 jaar) ( Nederland)
Beide informatiebronnen hebben nadelen. Politiegegevens hebben betrekking op geregistreerde criminaliteit; dit wil zeggen dat uitsluitend de criminaliteit die bij de politie is aangegeven word mee gerekend. Deze cijfers zeggen dus niets over de werkelijke omvang maar slechts iets over dat deel dat bekend en geregistreerd is.
Zelfrapportage-onderzoek vormt een waardevolle aanvulling op politiegegevens, het biedt inzicht in strafbare feiten die wel gepleegd zijn, maar niet zijn aangegeven en/of opgelost. Er is wel enige twijfel naar betrouwbaarheid en validiteit van zelfrapportage-onderzoek. Want de vraag is maar of men ernstige, maatschappelijk gevoelige feiten zoals zedendelicten en andere ernstige geweldsdelicten zullen aangeven.
Door zelfrapportage kan meer inzicht verkregen worden in oorzaken en achtergronden van jeugdcriminaliteit. Men kan vragen naar persoons- ,gezins- en schoolkenmerken of andere gedragingen.
Aard jeugdcriminaliteit
Op grond van deze bronnen kan men vast stellen dat de jeugdcriminaliteit de laatste jaren redelijk stabiel is, zij het op een flink hoger niveau dan eind jaren tachtig. Toch hebben zich in de jaren negentig veranderingen voorgedaan. Een van die veranderingen heeft betrekking op de aard van de gepleegde criminaliteit. Het merendeel van de jongeren word aangehouden vanwege een vermogensdelict, slechts een minderheid voor een geweldsdelict. Maar de laatste jaren neemt het aantal vermogensdelicten af en dat van de geweldsdelicten toe.
Kenmerken van jeugdige delinquenten.
Over 4 kenmerken van jeugdige delinquenten vallen met grote regelmaat uitspraken te beluisteren: leeftijd, geslacht, etnische achtergrond en samenplegen. De conclusie hieruit is dat de delinquenten steeds jonger worden , steeds meer meisjes maken zich schuldig aan criminaliteit, allochtone jongeren zijn veel betrokken bij criminaliteit en veel criminaliteit wordt gepleegd in groepen.
Andere kenmerken
Jeugdcriminaliteit als probleemgedrag staat niet op zichzelf. Uit zelfrapportage-onderzoek komt naar voren dat twee derde van de ondervraagde jongeren regelmatig alcohol gebruiken en ruim 8% softdrugs. Er blijkt een duidelijk verband te bestaan tussen alcohol- en druggebruik en criminaliteit. Bij iedere meting wordt het verschil tussen jongeren die wel en jongeren die geen alcohol en drugs gebruiken groter.
Iets vergelijkbaars is te zien bij probleemgedrag als spijbelen en pesten. Dus jongeren die regelmatig spijbelen of pesten worden meer gelinkt aan criminele feiten.
Verklaringen voor jeugdcriminaliteit
Oorzaken van of verbanden met criminaliteit worden gezocht in persoons- en persoonlijkheidskenmerken en in omgevingskenmerken. Enkele theorieën duiken met grote regelmaat op: in de eerste plaats de bindingen- of controletheorie en in mindere mate ook de leertheorie ( differentiële associatietheorie) en de spannings- of straintheorie.
-De bindingen of controletheorie: deze theorie veronderstelt dat de bindingen die iemand heeft met de samenleving, via thuis, de school, de vriendenkring, etc. ertoe bijdragen dat men zicht houdt aan de algemeen erkende normen van de samenleving. Gebrekkige of afkalvende bindingen of controle vergroten de kans op maatschappelijk delinquent gedrag. Overigens kunnen belangrijke gebeurtenissen in iemands leven deze bindingen betrekkelijk plotseling, maar blijvend veranderen in positieve of negatieve richting.
-De leertheorie: deze theorie gaat ervan uit dat crimineel gedrag aangeleerd wordt. Een verbijzondering hiervan de ‘differentiële associatietheorie’ impliceert dat in de omgang met anderen, waarbij vooral het gezin en de vrienden zeer centraal staan, bij hen worden positieve maar ook negatieve houdingen ten aanzien crimineel gedrag geleerd en versterkt.
-De rationele keuzetheorie: het uitgangspunt is dat crimineel gedrag verklaard kan worden door verschillen in gedragsmogelijkheden en gedragsbeperkingen. Er wordt een afweging gemaakt tussen de kosten en de baten van crimineel gedrag.
-De spannings – of straintheorie: deze theorie verklaart crimineel gedrag uit de spanning die bestaat tussen de eisen die de maatschappij stelt en de individuele onmogelijkheden om aan die eisen te voldoen. Als aan de individuele wensen en behoeften, bijvoorbeeld door maatschappelijke ongelijkheid, niet op legitieme wijze tegemoet kan worden gekomen, wordt gegrepen naar niet- legale manieren. Deze benadering wordt vooral aangegrepen om criminaliteit onder allochtone jongeren te verklaren.
Betrekkelijk nieuw is de dual taxonomy of het twee – paden model van Moffitt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar persistent delinquentie en adolescentiegebonden. De eerste categorie is een zeer kleine groep ( naar schatting 5%) die op zeer jonge leeftijd probleemgedrag vertoont en delicten en daarmee later ook doorgaat. De oorzaak van hun crimineel gedrag ligt in een combinatie van biologische, psychologische en sociale factoren. De tweede groep is aanzienlijk groter en pleegt delicten uitsluitend gedurende de adolescentiefase. De oorzaak is voornamelijk gelegen in sociale factoren, zoals onvrede met hun nog onvolwassen status en imitatie van het gedrag van persistent delinquente leeftijdsgenoten. Het probleemgedrag van de eerste groep is stabiel gedurende de levensloop, dat van de tweede groep niet.
Farrington heeft de meest recente inzichten geïntegreerd in een ontwikkelings –en levensloop criminologie, waarin rekening gehouden wordt met de levensloop en de verschillende ontwikkelingspaden van mensen. Bijzondere gebeurtenissen en combinaties van gebeurtenissen en omstandigheden kunnen de levensloop beïnvloeden en daarmee ook bijdragen aan het ontstaan, de voortzetting of het beëindigen van een criminele carrière. Er zijn ook de zogenaamde risicofactoren, deze risicofactoren vinden hun oorsprong in verschillende domeinen zoals persoon, gezin, school, vrienden en leeftijdsgenoten en samenleving en buurt. Niet een afzonderlijke risicofactor, maar de cumulatie van risicofactoren is doorslaggevend. De kans dat jongeren een ernstige en soms ook gewelddadige criminele carrière ontwikkelen neemt exponentieel toe naarmate zij geconfronteerd worden met een toenemend aantal risicofactoren. Er zijn echter ook beschermende of protectieve factoren die dekans op probleem- en crimineel gedrag tegengaan. Zij neutraliseren of compenseren voor de eventueel aanwezige risicofactoren en bevorderen niet- problematisch, prosociaal gedrag.
Integratie
Er is een geïntegreerde (jeugd) criminologische theorie ontstaan. Omdat zowel de relevantie van persoonlijke kenmerken als omgevingskenmerken erkend worden en bovendien plaats is ingeruimd voor specifieke gebeurtenissen en ontwikkelingsfasen, is er ook meer oog voor individuele en groepsverschillen, voor verschillende vormen van (jeugd)-criminaliteit en voor het feit dat jeugdcriminaliteit tijdelijk van karakter is. Deze theorie biedt praktijk en beleid veel aanknopingspunten voor de ontwikkeling van adequate, veelbelovende preventiemaatregelen en interventies, die zo mogelijk op maat kunnen worden gesneden.
Besluit
Onderzoek wijst niet uit dat de jeugd steeds crimineler wordt. Natuurlijk worden er strafbare feiten gepleegd doorjongeren, maar in de meeste gevallen zijn deze niet al te ernstig. Een positieve bijkomstigheid is dat het overgrote deel van de jongeren dat wel eens delicten pleegt, er vrij snel, dat wel zeggen na een paar jaar, weer mee ophoudt. Toch verdienen bepaalde aspecten nadere aandacht.
Allereerst de toename van door jongeren gepleegde geweldscriminaliteit. Eveneens toegenomen is de betrokkenheid bij criminaliteit van meisjes. Toch is die nog steeds veel geringer en ook minder ernstig van karakter dan die van jongens. Jeugdcriminaliteit word ook steeds vaker in verband gebracht met allochtone jongeren . Zij zijn oververtegenwoordigd in de politiestatistieken, zij het niet voor iedere allochtone groep in dezelfde mate. Het feit dat deze oververtegenwoordiging niet kan worden ‘wegverklaard’ onder verwijzing naar bijvoorbeeld sociaal- economische achtergrond, maakt dat dit verschijnsel extra aandacht verdient.
Jongeren plegen criminaliteit zelden alleen. Jeugdcriminaliteit is derhalve groepscriminaliteit. De groepen zijn echter meestal betrekkelijk klein en wisselend van samenstelling. In dat licht bezien is groepscriminaliteit niet al te problematisch. Dat is wel het geval als jongeren samen optrekken met het oogmerk rottigheid uit te halen en criminaliteit te plegen. Dat neigt naar bendevorming of de ontwikkeling van problematische jeugdgroepen.
Onderwerpsverkenning
P.H. van der Laan
Handboek Jeugdzorg (september 2004)
Auteur
Peter van der Laan (1954) studeerde orthopedagogiek aan de Rijksuniversiteit Leiden. In 1991 promoveerde hij aan de vrije Universiteit op een proefschrift getiteld 'Experimenteren met alternatieve sancties voor jeugdigen'.
Hij houdt zich sinds jaar en dag bezig met onderzoek op het terrein van jeugdbescherming, jeugdcriminaliteit en het (jeugd)strafrecht.
P.H van der Laan heeft ook nog heel wat dingen geschreven waaronder verschillende artikels, hoofdstukken in boeken,… Te veel om dit allemaal te vermelden, dus heb ik ervoor gekozen om enkel zijn twee boeken hier te vermelden:
* Hermanns, J. & Laan, P.H. van der (2002). Perspectief in jeugdreclassering. Missie en methodische uitgangspunten. Utrecht: Stichting Vedivo.
* Haan, W.J.M. de, Bie, E.F.A.E de, Baerveldt, C., Bouw, C., Doreleijers,Th.A.P.H., Ferwerda, H.B., Hermanns, J.M.A., & Laan, P.H. van der (1999). Jeugd & geweld. Een interdisciplinair perspectief. Assen: Van Gorcum.
Structuur
1. Inleiding
2. Afbakening
3. Omvang en ontwikkeling jeugdcriminaliteit
4. Aard jeugdcriminaliteit
5. Kenmerken van jeugdige delinquenten
6. Verklaringen voor jeugdcriminaliteit
7. Specifieke verklaringen voor jeugdcriminaliteit
8. Ter afsluiting
Ik vind het een duidelijke structuur, het artikel is vrij overzichtelijk.
Er zijn geen kop-of voetteksten aanwezig bij dit artikel
Enkele lijstjes met
- Interessante bronnen die ik nog wil doornemen
*Beke, B.M.W.A., Wijk, A.Ph. van, & Ferwerda, H.B. (2000). Jeugdcriminaliteit in groepsverband ontrafeld. Tussen rondhangen en bendevorming. Uitrecht: SWP.
*Kromhout, M., & San, M. van (2003). Schimmige werelden. Nieuwe etnische groepen en jeugdcriminaliteit. Den Haag/Meppel: WODC/Boom (Onderzoek en Beleid 206).
*Laan, P.H. van der, Essers, A.A.M., Huijbregts, G.L.A.M., & Spaans, E.C. (1998). Ontwikkeling van de jeugdcriminaliteit: periode 1980-1996. Den Haag: WODC (Onderzoeksnotities 1998/5).
2. Organisaties die betrokken zijn bij dit thema
* Bureau J.I.M
3. Specialisten die betrokken zijn bij dit thema
*P.H van der Laan
*Lode Walgrave
*Juliaan Vanacker
4. Moeilijke woorden
- adequate
- antisociaal gedrag
- classificatiesysteem DSM( Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, APA,1994)
- delicten
- geregistreerde criminaliteit
- geweldsdelict
- jeugddelinquentie
- zelfrapportage-onderzoek